Totaal aantal pageviews

maandag 27 mei 2013

Hendrik Tollens

Hendrik Tollens (1780-1856) klom tot groot aanzien in de letterkundige wereld, ontving welverdiende hoge onderscheidingen en was, vooral sedert 1830, Nederlands volksdichter. In 1846 ging hij persoonlijk uit zijn zaak, de verfhandel, vestigde zich op Ottoburch (tegenwoordig het Tollenshuis genoemd en de behuizing van het Museum Rijswijk) te Rijswijk, bracht zijn rusttijd in ijverige letteroefeningen door en overleed er, met de pen in de hand.
De bombast Van Tollens werd later verguisd, maar Sjakoo heeft zijn gedichten wel gewaardeerd. Hij heeft thuis de vierde druk van de 'Gedichten', 1 en 2 uit 1822. Tollens heeft ook wel wufter werk geschreven, zoals in zijn 'Proeve van minnezangen en idyllen' uit 1800.
Onderstaand gedicht is gepubliceerd in de Gezamenlijke dichtwerken X-XII (1856-1857).


Het schot voor Steenwijk.
(1580.)

't Stond bang en veeg in Steenwijks muur,
Met Rennenberg er voor
De wrakke wallen brokten door;
Het regende in de straten vuur;
Er viel niet enkel moordend lood,
Er vloog ook ijzer, gloeijend rood.

Voor Dantzig was, eerst onlangs nog,
Die helsche vond bedacht;
Doch schoon zij Dantzig onderbragt,
't Mislukte haar met Steenwijk toch:
Schoot Rennenberg de huizen plat,
Toch hield hem Kornput uit de stad.

En of de wind de vlammen joeg,
Die loeiden door den wal,
En of het scherpste zwaard van al,
De honger, door de wijken sloeg,
De vest bleef voor den Prins gespaard,
Spijt Rennenberg en vuur en zwaard.

Dat had de bende niet verwacht,
Die slobberde in 't moeras:
Zij zwoer, als ze eens er binnen was,
Den muur te domplen in de gracht,
En 't leed te wreken met het bloed
Der hopliên en des poorters goed.

Een Duitsche huurling, plomp van taal
En even ruw van ziel,
Kwam, toen een mistige avond viel,
En klauterde op een bolwerkpaal,
En schreeuwde en riep - dat ieder woord
Tot op het marktplein werd gehoord.

Hij schold den Prins, verwenschte 't land
Met lasterkreet op kreet,
En zwoer met telkens zwaarder eed
Schoffering, plondring, moord en brand;
Hij zwetste zich den gorgel heesch,
En vloekte, dat er 't hair van rees.

Dat stond een jonge borst niet uit,
Die wacht hield aan de poort;
Hij schoof met stille schreden voort
Tot in de rigting van 't geluid;
Hij velt het roer en spant de haan,
En legt door mist en duister aan.

De lucht was dik; geen star kwam door,
Geen schemer in 't verschiet;
Doch, hielp het loerend oog hem niet,
Te beter hielp hem 't luistrend oor...
Daar klonk de kreet weer langs den muur,
En op 't gerucht af, geeft hij vuur.

Het schot brandt los, er volgt een plof,
En met den plof een gil...
En eensklaps - eensklaps is het stil:
De welgemikte kogel trof;
De snorker lag, zoo lang hij was,
Te gijpen in een modderplas.

En door den knal van 't schot gewekt,
Schiet wacht en voorpost aan;
De wolken dreven van de maan:
Men vond den huurling uitgestrekt,
En sleurde 't lijk door dras en nat
Tot op het marktveld in de stad.

Maar als men toorts en pekkrans brengt
En 't ligchaam wendt en keert,
't Is ongekwetst en onbezeerd;
Niet eens de kolder was gezengd;
Er was geen blijk van lood of kruid:
En niemand lei zich 't raadsel uit.

Doch zie! doch zie! is dáár geen wond?
Het bloed vloeit langs de kin!
Men zag de blaauwe lippen in...
Er was geen tong meer in den mond!
In 't open keelgat viel het schot,
En 't lood bleef steken in den strot.

De menigt' zag elkander aan
En stond ontzet, en dacht
Of niet misschien een hooger magt
Dat snaphaanschot had af doen gaan;
Of mooglijk geen onzigtbre hand
Die vuige tong had uitgebrand.

Nog jaren werd in Steenwijks wal
Van 't wondre schot verteld;
Het staat in 's lands kronijk vermeld:
't Verdiende 't wel, het vreemd geval!
Nu bragten wij 't op rijm en maat:
Dat ook verdiende 't inderdaad.





1 opmerking:

  1. De laatste twee regels zijn veranderd! Dit moet zijn:
    t Zegt ons daar is een GOD Die leeft,
    En op deeze' aarde vonnis geeft.

    BeantwoordenVerwijderen